Als je bedrijf op een logistiek terrein staat, is de opgave waar je als ondernemer voor staat in de energietransitie nog redelijk te overzien: grote dakoppervlaktes voor zonnepanelen, groene randen tussen loodsen met ruimte voor boringen, warmteputten of waterberging. De Leidse terreinen hebben het een stuk moeilijker: kleine gebouwen, heel verschillende bouwstijlen, intensief gebruik, weinig ruimte.
We kunnen er twee dingen over zeggen.
Ten eerste. We komen vaak de opvatting tegen dat de energietransitie een project is, dat over een afzienbaar aantal jaren ook weer afgelopen is, wanneer elk bedrijf en elk huishouden een bepaalde standaard bereikt heeft. We vermoeden dat het anders gaat lopen. Wellicht is een analogie met een eerdere technologische revolutie handig: de opkomst van de auto. In de vroege jaren van de auto – omstreeks 1910 – werd de veronderstelling uitgesproken dat het nog zeker 15 jaar zou duren voordat de technologie echt uit-ontwikkeld zou zijn. We weten intussen wel beter, maar toen was dat geen gekke gedachte: de kennis vermeerderde snel en het aanleggen van de infrastructuur kwam op gang. 15 jaar vooruit kijken was geen bekrompen horizon.
Maar zoals gezegd: we weten beter. De autotechniek is nog steeds niet klaar. Een technologie die eenmaal uit de startblokken is, blijft zich steeds weer vertakken, in nieuwe richtingen en nieuwe vraagstellingen. Het gaat een langdurig proces worden van investeringen en innovatie. Voor zo’n proces is een kennisstad een goede biotoop. De Leidse energie-opgave wordt gecompliceerd door het gesegmenteerde landschap van kleinere bedrijven op druk bezette terreinen, maar wordt weer vergemakkelijkt door de status van ‘early adopting’ en ‘experiment happy’ kennisregio. Dat vergt wel een inspanning om de innovatieve en technische kennis uit de stad en de omgeving ook daadwerkelijk te verbinden met het Leidse midden- en kleinbedrijf.
Ten tweede. De Provincie Zuid-Holland zet zich in om het pad voor de energietransitie op de bedrijventerreinen te effenen door de totstandkoming van ondernemersverenigingen te bevorderen, of andere collectieven met parkmanagement en belangenbehartiging. Voor Leiden is dat wat minder actueel omdat Leiden al beschikt over een netwerk van verenigingen op de terreinen. Verenigingen die ook nog eens een financiële positie hebben vanuit het ondernemersfonds. Maar de grondgedachte van de provincie is interessant: de energietransitie is een zaak van goede organisatie.
Voor een deel heeft dat te maken met de investeringen. Bijna alles wordt goedkoper, als je het samen aankoopt (vraagbundeling). Dat geldt zelfs voor zaken die uiteindelijk per individueel pand worden geïnstalleerd, zoals isolatie en zonnepanelen. Daarnaast betekent samenwerking dat voorzieningen in zicht komen die voor een individueel bedrijf niet aan de orde zijn, zoals geothermie. En tenslotte is er een hele ‘bovenbouw’ in de energietransitie: technische kennis, lokale energieopwekking, marktschepping voor die energie, lokale beheersmaatschappijen en noem maar op. Voor de Leidse terreinen is de vraag aan de orde hoever ze willen gaan met het collectief maken van de opgave.